e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lottum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
streng streen: strēn (Lottum) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng (bn.) streng: strèng (Lottum) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] streen: streen (Lottum) streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strijkbord, riester brabantse riester: brō˱bantsǝ restǝr (Lottum), omgaande riester: ømgǭndǝ restǝr (Lottum), open riester: ǭpǝ restǝr (Lottum), riester: restǝr (Lottum), rooster: rø̜stǝr (Lottum), verstelbare riester: vǝrstęlbārǝ [riester] (Lottum) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
stro strooi: strūǝi̯ (Lottum) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef sleeuw: slieei tand (Lottum), sleeej tand, welke men krijgt bij het eten van zure appels of de vruchtn van de sleedoorn. De tanden worden zoo gevoelig dat men er nauwelijks ander eten mee kan bijten  sléeèj (Lottum) sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef [DC 26 (1954)] III-2-3
stronk van de knotwilg strabbik: strabbik (Lottum), strabbik(ken) (Lottum) afgekapt onderstuk vd knotwilg [DC 13 (1945)] || het korte onderstuk van de knotwilg, dat blijft staan als de wilg vlak boven de grond wordt afgekapt [DC 13 (1945)] III-4-3
strooibak voor kunstmest emer: īǝmǝr (Lottum), zaaikaar: [zaaikaar] (Lottum), zinken zaaikaar: ze.ŋkǝ [zaaikaar] (Lottum) De bak waarin de met de hand te strooien kunstmest voort gedragen wordt, is heel vaak dezelfde bak die gebruikt wordt om graan te zaaien. Waar dit het geval is, zijn de betreffende woorden (zaaibak, -korf, -mand, -kerp, -kaar, zaadbak, -korf, -kaar), waarvan men de dialectvarianten aantreft in het lemma zaaikorf, hier slechts in de woordtypevorm opgenomen. Daarnaast zijn er benamingen die duidelijk alleen van toepassing zijn op de kunstmeststrooibak. Om de kunstmest te verspreiden werd er ook wel gebruik gemaakt van een oude emmer. Dit was het geval bij erg kleine bedrijven, bij de bemesting van kleine percelen (ook de tuin), bij kleine hoeveelheden kunstmest (zeker in het begin van de kunstmestperiode, ook als er guano gestrooid werd), of als de boer geen zaaibak had. Men kan zich voor het strooien van kunstmest ook bedienen van de ter plaatse gebruikelijke voorschoot voor het zaaien van granen. Daarom worden benamingen als zaaikleed, -slob, -scholk, scholk en voorschoot veelal slechts als type vermeld. De dialectvarianten daarvan vindt men in het lemma zaaikleed. [JG 1a + 1b add.; N 15A, 3 + 4; N 18, 109 + 110 add.; N P, 19 add.] I-1
strooien strouwen: strǭu̯ǝ (Lottum) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11
strooien dak strooien dak: struǝjǝn dāk (Lottum) Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.] II-9