20788 |
braden |
braden:
broaje (L248p Lottum)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kŏŏtse (L248p Lottum)
|
kotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brangtblaer (L248p Lottum),
brāndbloar (L248p Lottum)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
de stoaf brandt (L248p Lottum)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brender (L248p Lottum)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brāndhāld (L248p Lottum),
brāntholt (L248p Lottum)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brand˱nētǝl (L248p Lottum),
-
brandnetel (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
doofnetel:
-
döofnetel (L248p Lottum),
netel:
nētǝl (L248p Lottum),
varkensnetel:
vɛrkǝsnētǝl (L248p Lottum),
-
verkusnetele (L248p Lottum)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (L248p Lottum)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
18786 |
breien |
breien:
breie (L248p Lottum)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
bringe (L248p Lottum)
|
brengen [SGV (1914)]
III-1-2
|