17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwaak (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalvenstaart:
zwɛlvǝstart (L248p Lottum)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33481 |
zwarte bes |
inmaak-beren:
inmaakbairen (L248p Lottum),
zwarte miemelen:
mv: -e
zwarte miemele (L248p Lottum),
zwarte miemeren:
mv: -en
zwarte miemeren (L248p Lottum)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krej (L248p Lottum),
krèj (L248p Lottum)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
zwagel:
zwaegel (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
zwêgel (L248p Lottum),
zwavel:
zwävel (L248p Lottum),
zwèvəl (L248p Lottum),
zwëvel (L248p Lottum),
zwɛ̄vel (L248p Lottum)
|
zwavel [DC 02 (1932)] || zwavelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L248p Lottum),
zweep:
zwēp (L248p Lottum)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwèmme (L248p Lottum)
|
zwemmen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęxhām (L248p Lottum
[(incl de strengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
èttere (L248p Lottum),
zweren:
zwêre (L248p Lottum)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwę̄rm (L248p Lottum)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|