21965 |
duivenhok |
duivenslag:
doeveslaag (L248p Lottum),
dūvǝslāx (L248p Lottum)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
dōēf (L248p Lottum)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duzelig (L248p Lottum)
|
duizelig [SGV (1914)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
durven:
ik durf het; ik dörf ¯t àls je durft! ; às geej dörfe hij durft het; hên dörf ¯t durft hij niet? ; dörf hên ni wij durven het; weej dörven ¯t ik durfde niet; ik dörfde ni durfde je niet? ; dörfde geej ni hij durfde het niet; hên dörfde ¯t ni ze durfden niet; zeej dörfde ni ze hebben niet gedurfd; zeei hèbben ni gedörfd durf eens! ; dörf is
dörve (L248p Lottum)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
17895 |
duwen |
duwen:
dòòwe (L248p Lottum)
|
duwen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
spijlen:
spilǝ (L248p Lottum)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
dwàrsdrieve (L248p Lottum)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
dwêrsdriever (L248p Lottum)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweͅi̯l (L248p Lottum)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dweͅi̯lə (L248p Lottum),
schoonmaken:
sxoͅnmākə (L248p Lottum)
|
stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|