id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32814 | glijders of lopers van de sleepcultivator | sleepijzers: slęi̯.pīzǝrs (Lottum) | Voor de bedoelde sledeijzers zie men afb. 79. [N 11A, 151e] I-2 |
24316 | glimworm | glimworm: glimwōͅrm (Lottum), gloeiworm: gleujwōrm (Lottum), lichtworm: leuchwōrm (Lottum), sintjanslichtje: sintjansleechje (Lottum) | glimworm [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] III-4-2 |
18957 | gluiperd | loeroor: loeroer (Lottum) | gluiper [SGV (1914)] III-1-4 |
18956 | gluiperig | geniepig: geniepig (Lottum), vals: valsch (Lottum) | gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] III-1-4 |
32720 | goed voren | goed pakken: gōt pakǝ (Lottum), pakken met het volle schaard: pakǝ met˱ ǝt vǫlǝ sxārt (Lottum) | Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a] I-1 |
21326 | goedkoop | goedkoop: goiekoeep (Lottum) | goedkoop [SGV (1914)] III-3-1 |
18954 | goedzak | hals: hāls (Lottum) | goedzak [SGV (1914)] III-1-4 |
17903 | gooien | gooien: gveeje (Lottum), smijten: smiete (Lottum) | werpen [SGV (1914)] III-1-2 |
21327 | graaf | graaf: graaf (Lottum) | graaf [titel] [SGV (1914)] III-3-1 |
32973 | graan, koren | koren: kǫrǝ (Lottum) | Dit lemma bevat de termen die als verzamelnaam voor de verschillende graangewassen bruikbaar zijn. De benaming vruchten is algemeen gebruikelijk voor "veldvruchten, te velde staande graangewassen, graan" (Schuermans); ook de "korrels" worden eronder verstaan. Men gebruikt ook in dezelfde algemene betekenis het woord koren. ''Graan'' en ''koren'' worden vaak ter afwisseling, naast en voor elkander, dus met geheel dezelfde betekenis, gebruikt. Soms echter worden ''koren'' en ''graan'' juist tegenover elkaar gesteld; in dat geval duidt ''graan'' het algemene begrip aan, maar wordt met het ''koren'' een bepaalde soort van graan bedoeld, doorgaans het graan voor het dagelijks brood. In Limburg is dat de rogge. Vergelijk hier nog Lindemans (II, 5) "Koren is in ons taalgebied de naam van het dagelijks broodgraan. Door de eeuwen heen was het koren bij ons de rogge"; zie het lemma ''rogge'' (1.2.4). Vooral op grond van de voorbeeldzin "Ik heb zoveel oogst gezaaid" voor Q 77, zijn de vier opgaven van het type oogst in dit lemma opgenomen. Hel in ''helle vruchten'' betekent "hard". Zie vooral ook de lemma''s ''rogge'' (1.2.4) en ''tarwe'' (1.2.8) voor het semasiologisch overzicht van koren. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enqu√™tes in kaart gebracht.' [graan: JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 32, 41; L 39, 41; S 11; Wi 53; monogr.; koren: L 1, a-m; L 4, 40; R [s], 91; S 19; Wi 51; monogr.; add. uit N 15, 8, 12, 13, 43 en 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2] I-4 |