32985 |
groenvoer |
snijrogge:
snei̯rǫx (L248p Lottum),
voerrogge:
vōrrǫx (L248p Lottum)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
groaf (L248p Lottum)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
erf:
ɛ̄rǝf (L248p Lottum)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L248p Lottum),
grond:
grōnt (L248p Lottum)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
32738 |
groot geploegd middendeel |
de lange voren:
dǝ laŋ vōrǝ (L248p Lottum),
op het midden van de plak:
op˱ ǝt medǝ van dǝ plak (L248p Lottum)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
32670 |
groot voorploegwiel |
voorrad:
[voor]rā.t (L248p Lottum)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
beste mooder (L248p Lottum),
bèstemooder (L248p Lottum)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
voorouders:
veurelders (L248p Lottum)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gröt (L248p Lottum)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bèstevader (L248p Lottum)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|