22777 |
hinkelblokje |
hinkscherf:
een stuk van: een pan, glas, van een lei, platte gladde keisteen
hink-scherf (L248p Lottum),
perksteen:
penniksteen (L248p Lottum)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
hinkelen (L248p Lottum),
hinken:
hinken (L248p Lottum),
perkhinken:
pennikhinken (L248p Lottum)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L248p Lottum)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hood (L248p Lottum)
|
hoed [SGV (1914)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳjǝ (L248p Lottum)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hūf (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nǫtstāl (L248p Lottum)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
meervoud = heuk
hook (L248p Lottum)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hoektānd (L248p Lottum)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
bandel:
bāndel (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|