32724 |
in de voor |
van de hand:
van dǝ ha.nt (L248p Lottum)
|
Het paard dat een karploeg trekt, gaat "in de voor", d.w.z. door de ploeggeul. Als een zwaardere rechtse ploeg door een tweespan getrokken wordt, gaat het rechter paard (van achteren gezien) door de voor. Door de voor gaat ook het rechter wiel van een rechtse karploeg. [JG 1a; N 11A, 141b; monogr.]
I-1
|
32711 |
in panden ploegen |
de grond op rabatten leggen:
dǝ gro.nt˱ op rabatǝ Ięgǝ (L248p Lottum)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
18849 |
ingetogen |
modest:
medîst (L248p Lottum)
|
ingetogen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
gedarmte:
gedermt (L248p Lottum)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inslaan:
ēslǭn (L248p Lottum)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21414 |
inktpot |
inktkoker:
êngtkoiker (L248p Lottum),
inktpot:
eenkpot (L248p Lottum),
êngtpot (L248p Lottum)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
in de kuil doen:
en dǝ kul dōn (L248p Lottum)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zalte (L248p Lottum)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
’sjeloersch (L248p Lottum)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|