23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bêvert (L248p Lottum)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
schiere eieren:
sxīr ęi̯ǝr (L248p Lottum)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ik bedrieg; ik bedreeg jij bedriegt; geei bedrigt hij bedriegt; hên bedruugt wij bedriegen; weei bedre-gen hij bedroog; hên bedroog hij heeft bedrogen; hên hêt bedroage
bedreege (L248p Lottum)
|
bedriegen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedrufd (L248p Lottum)
|
bedroefd [SGV (1914)]
III-1-4
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bɛntjǝ (L248p Lottum),
bandje:
bɛntjǝ (L248p Lottum)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bie-en (L248p Lottum)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
25053 |
beetje, een weinig |
moek:
moeëk (L248p Lottum)
|
kleine hoeveelheid van iets [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18997 |
begerig |
begerig:
begerug (L248p Lottum)
|
begeerig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32718 |
beginvoor aan de zijkant |
kantvoor:
ka.nt˲[voor] (L248p Lottum),
scheivoor:
sxęi̯[voor] (L248p Lottum)
|
Bedoeld wordt de eerste voor die men aan de zijkant van de akker ploegt, als men deze met een wentelploeg of een keerploeg gaat omwerken of als men hem gaat uiteenploegen met een enkele ploeg. In het laatste geval wordt er aan beide zijkanten een beginvoor geploegd. Deze beginvoor wordt opgeploegd uit de op of tegen de akkergrens gelegen eindvoor van het voorafgaande seizoen. De hieronder vermelde termen hebben meestal alleen in combinatie met een werkwoord voor ploegen de betekenis "beginvoor aan de zijkant". Men zie daarom ook het lemma De Eerste Voor Ploegen onder C. [N 11, 60; N 11A, 117b + 121c]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begreffenis (L248p Lottum)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|