18047 |
etter |
zweersel:
zwēərsəl (L316a Lozen),
zwēͅrsəl (L316a Lozen)
|
etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
iǝzǝlsrø̜x (L316a Lozen)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
18010 |
flauwvallen |
in bezwijming vallen:
in bezwiməŋk vallə (L316a Lozen),
in onmacht vallen:
in oͅnmaxt vallə (L316a Lozen)
|
in bezwijming vallen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
18021 |
fluim |
rochel:
roͅxəl (L316a Lozen)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
30056 |
fundament |
fundering:
føndē̜reŋ (L316a Lozen),
funderingsmuur:
føndē̜reŋsmōǝr (L316a Lozen)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
gīən (L316a Lozen)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
murg:
mørəx (L316a Lozen)
|
murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋ (L316a Lozen),
gaŋk (L316a Lozen)
|
gang [ZND A1 (1940sq)] || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
28847 |
garen |
garen:
garǝ (L316a Lozen),
garǝn (L316a Lozen)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giəhoŋər (L316a Lozen)
|
geeuwhonger (ziekelijke honger) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|