e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht knecht: kneͅxt (Lozen) een knecht [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
knie knie: kni (Lozen, ... ) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
knikker huif: hy(3)̄f (Lozen), ən hyf (Lozen), knekker: Nederland (- Budel en Weert), Lommel, Lommel-Kolonie, Neerpelt.  huuf (Lozen) Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Knikker. III-3-2
knuppel, knots kluppel: kləppəl (Lozen, ... ) knuppel [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
koets koets: kuts (Lozen) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: kuts (Lozen) een koets [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
koets: sjees sjees (<fr.): Van Dale: sjees (&lt;Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.  šiəs (Lozen) een koets [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
komen komen: kūəmə (Lozen) komen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
koning koning: ky(3)̄nəŋ (Lozen) een koning [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
kop kop: kǫp (Lozen) De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.] II-8