30442 |
schieter |
slof:
slof (L316a Lozen)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|
21244 |
schip |
schip:
šiəp, šip (L316a Lozen)
|
een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
18394 |
schoensmeer |
schoenpoets:
šōnputs (L316a Lozen),
wiks:
wiks (L316a Lozen, ...
L316a Lozen)
|
schoensmeer [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
nestel:
nestel (L316a Lozen),
nistəl (L316a Lozen),
veter:
vēͅətər (L316a Lozen)
|
nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
22371 |
schommel |
jokkel:
joͅkkəl (L316a Lozen),
puntje onder de o
ən jokkəl (L316a Lozen),
suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.
jokkel (L316a Lozen),
suur:
s"r (L316a Lozen)
|
Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)] || Schommel.
III-3-2
|
27939 |
schoor |
stijp:
stip (L316a Lozen)
|
Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr]
II-9
|
29969 |
schoorkruis |
kruisschoor:
krysšūǝr (L316a Lozen)
|
Het Andreaskruis dat ontstaat wanneer twee steigerschoren aan de buitenzijde van de staanders diagonaal over elkaar worden gespijkerd. In Q 121c zei men van deze in kruisvorm geplaatste steigerschoren dat ze 'dobbel geschoord' ('dubǝl jǝšǭrt') waren. [N 32, 2g; monogr.]
II-9
|
30110 |
schoorsteenkraag |
afdek:
āftɛk (L316a Lozen)
|
De uitspringende laag metselstenen aan de bovenzijde van de buitendakse schoorsteen. In een aantal plaatsen werd de rand met behulp van een betonnen plaat vervaardigd. In Q 194 was deze plaat ongeveer 8 cm dik. Ook werden betonnen platen gebruikt om het rookkanaal aan de bovenzijde tegen inregenen en insneeuwen te beschermen. In de vier zijkanten van de schoorsteen werden dan openingen gelaten waarlangs de rookgassen konden ontsnappen. [N 32, 27b]
II-9
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L316a Lozen),
schop:
šǫp (L316a Lozen)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17637 |
schouder |
schouder:
sjouwər (L316a Lozen),
šouwər (L316a Lozen)
|
een schouder [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|