| 17694 |
speeksel uitspuwen |
kotsen:
koͅtsə (L316a Lozen),
tuffen:
tøffə (L316a Lozen),
tøfə (L316a Lozen)
|
spuwen (speeksel uit de mond verwijderen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 22384 |
speelkaart |
kaart:
kart (L316a Lozen)
|
Een kaart. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 18390 |
speld |
speld:
speͅl (L316a Lozen, ...
L316a Lozen),
spelde:
spęl (L316a Lozen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] || speld [ZND B1 (1940sq)]
II-7, III-1-3
|
| 30443 |
spie van het anker |
spie/spij:
spi (L316a Lozen)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
| 21373 |
spijbelen |
heggenschool houden:
h(tm)jəšo͂ͅl hauwə (L316a Lozen),
hegschool houden:
h(tm)gšōͅl hawə (L316a Lozen)
|
spijbelen (in het geheim de school verzuimen) [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
| 24379 |
spin |
spin:
spin (L316a Lozen)
|
spin [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
| 24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
spinəwøb (L316a Lozen)
|
spinnenweb [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
| 30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (L316a Lozen)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
| 30099 |
spouwanker |
spouwhaak:
[spouw]hǭk (L316a Lozen)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
| 30257 |
spouwlat |
spouwlat:
[spouw]lát (L316a Lozen)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|