| 33597 |
ui, ajuin |
un:
un (L316a Lozen),
unje:
y(3)̄njə (L316a Lozen)
|
een ajuin [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
| 24260 |
uil |
uil:
yl (L316a Lozen)
|
uil [ZND A2 (1940sq)]
III-4-1
|
| 33716 |
uitgegraven dennenwortel |
dennenwortel:
dɛnǝwǫrtǝl (L316a Lozen),
poest:
pust (L316a Lozen),
puǝst (L316a Lozen)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
| 17854 |
uitglijden |
uitschampen:
utšampə (L316a Lozen),
uitschieten:
utšeten (L316a Lozen),
uitschuiven:
utšyvə (L316a Lozen)
|
uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
| 17700 |
urineren |
zeiken:
zeͅkə (L316a Lozen)
|
zeiken [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
| 28963 |
vademen |
vamen:
viǝmǝ (L316a Lozen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
| 30138 |
vallende tand |
vallende tand:
valǝndǝ tānt (L316a Lozen)
|
k˲valǝndǝ tsa [N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
| 22331 |
vals spelen |
foetelen:
futələn (L316a Lozen),
fūtələ (L316a Lozen),
België en Nederland.
futələ (L316a Lozen)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)] || Vals spelen.
III-3-2
|
| 29982 |
valsteiger |
valsteiger:
val[steiger] (L316a Lozen)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|
| 21254 |
varen |
varen:
oͅp zeə varə (L316a Lozen, ...
L316a Lozen)
|
op zee varen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|