18391 |
wandelstok |
stok:
steͅk (L316a Lozen),
wandelstok:
wandəlsteͅk (L316a Lozen)
|
wandelstok [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
wɛrrəm (L316a Lozen)
|
warm (weer) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
30318 |
waterdorpel |
raamdorpel:
rǭmdø̜rpǝl (L316a Lozen)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
30082 |
waterpas |
in de pas:
en dǝ pás (L316a Lozen)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
gris stof (L316a Lozen),
griztof (L316a Lozen)
|
een grijze stof [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
21535 |
weegschaal |
waag:
wōͅx (L316a Lozen),
ən woͅx (L316a Lozen)
|
weegschaal [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wɛ̄ər (L316a Lozen)
|
weer (znw) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wēͅx (L316a Lozen),
wēͅəx, wēͅx (L316a Lozen)
|
een weg [ZND A1 (1940sq)] || een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wę (L316a Lozen)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
17844 |
wekken |
wekken:
wēͅəkkə (L316a Lozen)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|