33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
gryi̯n (P051p Lummen)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knypǝ)
knyp (P051p Lummen),
knoopje:
knypkǝ (P051p Lummen)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (P051p Lummen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
miscontente kerel:
wa nə meskonteͅntə kerəl (P051p Lummen)
|
Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knøpəl (P051p Lummen),
knøypəl (P051p Lummen),
stok:
stek (P051p Lummen)
|
knuppel [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND m]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kui̯ (P051p Lummen),
kōi̯ (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
kǫi̯ (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
kǫi̯u̯ (P051p Lummen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vǫrs (P051p Lummen)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe:
[koe] (P051p Lummen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kromme rug:
kromǝ røx (P051p Lummen),
zalenrug:
zãlǝrøx (P051p Lummen)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (P051p Lummen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|