e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekenpan koekenpan: kø&#x0304kəpan (Lummen), spekpan: spɛkpan (Lummen) pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koestal beestenstal: bistǝ[stal] (Lummen), koestal: koi̯[stal] (Lummen), kui̯[stal] (Lummen) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koewachter, veeknecht koeter: kǫu̯tǝr (Lummen) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffie caf: kaoffə (Lummen) (koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] III-2-3
koffiepot cafè-pot: kafəpoͅt (Lummen) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter cafè-zift: kāfəzeft (Lummen) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kogel kogel: kōgǝl (Lummen) Bedoeld is de kogel die met behulp van het ouderwetse schietapparaat wordt afgeschoten. De respondent van L 413 merkt op dat die enkel voor runderen wordt gebruikt, Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5c; monogr.] II-1
kogellager kogelbus: kōgǝlbø̜s (Lummen), kogellager: kōgǝllāgǝr (Lummen) Ondersteuning van het staakijzer in de vorm van een bus met stalen kogels. Het kogellager vormt op veel plaatsen de vervanger van de oudere steenbus. [Vds 128; Coe 116; Grof 138] II-3
koken (intr.) koken: kokə (Lummen), kóókə (Lummen) koken [RND], [ZND 04 (1924)] III-2-3
kol plek: plęk (Lummen), witte ster: wetǝ stē̜r (Lummen) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11