e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruik kruik: krōͅ.k (Lummen) kruik [ZND 01 (1922)] III-2-1
kruiketting, kruitouw ketting: kęteŋ (Lummen) De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3
kruimel greumel: greumel brud (Lummen) kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruipalen palen: pōǝlǝ (Lummen) De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.] II-3
kruipen stil draaien: stel drɛ̄n (Lummen), zemelen: zēmǝlǝ (Lummen) Het langzaam lopen van de molen. [N O, 13f] II-3
kruipend ongedierte maden: maaien (Lummen) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: krøs (Lummen), krø̄s (Lummen), krø̜̄.s (Lummen), krǫts (Lummen) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-3-3
kruisbeeld kruisbeeld: krösbeld (Lummen) Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruis: krøs (Lummen), kruisbeen: krǫǝsbin (Lummen) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: kroensele (Lummen, ... ), krunsəl (Lummen) kruisbes [ZND 16 (1934)] I-7