33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
witte streep:
wetǝ strep (P051p Lummen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
lastər (P051p Lummen)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lɛstig (P051p Lummen)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loutə (P051p Lummen),
luətə (P051p Lummen)
|
laten [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
box (e.):
bǫks (P051p Lummen)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
34642 |
latwerk |
planken:
plãŋkǝ (P051p Lummen)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
24990 |
lauw |
lauw:
lōͅ. (P051p Lummen)
|
lauw [ZND m]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
slof:
slóffe (P051p Lummen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26597 |
leeglopen |
droogmalen:
drȳxmōǝlǝ (P051p Lummen)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
lēxlupər (P051p Lummen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|