e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leurder leurder: ps. omgespeld volgens Frings.  lø͂ͅrdər (Lummen) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leuren naar de markt gaan: ps. omgespeld volgens Frings.  nø də meͅrt gøn (Lummen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] III-3-1
lever lever: lēi̯vǝr (Lummen) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
leverpastei leverpat: līə.vərpa’tē (Lummen) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: līə.vərwoͅrst (Lummen), løͅjevərwoͅrst (Lummen) leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3
lichaam lijf: leəf (Lummen, ... ) het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] III-1-1
licht, steenlicht licht: lext (Lummen) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lichtbonte koe bonte: bǫntǝ (Lummen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b] I-11
lichtboom balk: balǝk (Lummen), lichtboom: lext˱būm (Lummen) De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22] II-3
lichte klei lichte leem: lextǝ lim (Lummen) Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41] I-8