29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (P051p Lummen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metskoord:
mɛtskō.r (P051p Lummen)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
gele zand:
gijlǝ zant (P051p Lummen),
helchterse zand:
hɛlǝxtǝrsǝ zant (P051p Lummen),
metszand:
mɛts˲zant (P051p Lummen),
rijnzand:
ręjnzant (P051p Lummen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’au.ə (P051p Lummen)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middag (P051p Lummen),
mëddag (P051p Lummen)
|
middag [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
noenstond slapen:
nouənstond sloeəpə (P051p Lummen)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middageten:
meddax ē’ətə (P051p Lummen),
noenstond:
noͅnstoͅnd (P051p Lummen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
negenman:
negenman (P051p Lummen)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
lijf:
lē̜.f (P051p Lummen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombān (P051p Lummen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|