id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34617 | molen van de wagen | molen: mø̜̄lǝ (Lummen) | Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.] I-13 |
25946 | molenaar | moller/molder: mǫlǝr (Lummen), muller/mulder: mø̜ldǝr (Lummen) | [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3 |
25986 | molenaarshuis | molenhuis: molenhuis (Lummen) | De woning van de molenaar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39c] II-3 |
25947 | molenaarsvrouw | molderes: mǝlǫs (Lummen), mulderin/mullerin: mø̜ldǝren (Lummen), wijf: wɛ̄f (Lummen) | De vrouw van de molenaar. [N O, 40d; Vds 271; Jan 286; Coe 235; Grof 262; monogr.; Wi 18] II-3 |
26317 | molenaartje | knevel: knēvǝl (Lummen), strop: strǫp (Lummen) | IJzeren voorwerpje in de vorm van een S of van een cijfer 8 of houten blokje onderaan de binnen- of buitenreep waarmee een lus gemaakt wordt die rond de krop van de zak gelegd wordt. [N O, 25e] II-3 |
25982 | molenberg | molenberg: [molen]bɛrǝx (Lummen) | De heuvel waarop de windmolen staat. Zie ook afb. 7 en 8. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39a; Sche 24; monogr.] II-3 |
26410 | molenboom | molenas: molenas (Lummen), molenboom: [molen]bum (Lummen) | De van hout of ijzer vervaardigde as die het waterrad draagt bij een watermolen. Het woordtype molenboom is in Q 88, Q 162, Q 188, Q 240 en Q 241 specifiek van toepassing op een uit een boomstam vervaardigde as. In Q 164 was de molenas uit eikehout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 64; Jan 74; Coe 66; Grof 83; A 42A, 3] II-3 |
25984 | moleneind | gieleberg: gīlǝbęrǝx (Lummen) | Deel van het dorp waar de molen staat. Het woordtype gieleberg (K 357, P 51) is waarschijnlijk een toponiem. [N O, 39d] II-3 |
25983 | molenerf | giele-erf: gīlǝɛrf (Lummen), molenerf: [molen]ɛrf (Lummen) | Het erf rond de molen, eventueel ook de ruimte eromheen. Het woordtype giele-erf (P 51) is waarschijnlijk een toponiem. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39b] II-3 |
26020 | molenkap | kap: kap (Lummen) | De algemene benaming voor het dak van een windmolen. Zie ook afb. 19. Het betreft daar de kap van een bovenkruier. [N O, 27d; N O, 49d; Sche 21; monogr.] II-3 |