e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muiltje slof: slóffe (Lummen) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
mulle grond losse zand: losǝ zant (Lummen), mulle: mø̜lǝ (Lummen) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muntgeld geldstukken: ps. omgespeld volgens Frings.  geͅldstøkə (Lummen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
muntige koe doorloper: dōrlypǝr (Lummen), muntige: møntǝgǝ (Lummen) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
muts met pompon pots: pots (Lummen) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
muts: algemeen met: Slaapmuts.  mɛt (Lummen), muts: myts (Lummen), Muts, oude vrouwen.  møts (Lummen), pots: pots (Lummen), poͅts (Lummen), puts (Lummen) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND], [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt houtmijt: hōtmēͅt (Lummen), ps. omgespeld volgens Frings.  hōtmēͅt* (Lummen), hōtmēͅət* (Lummen), hōtmeͅt* (Lummen), hōtmət* (Lummen) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muur muur: mȳ.r (Lummen) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurbloem flier: 2x  fleiër (Lummen), flierenbloem: -  flier(e)bloem (Lummen) muurbloem III-4-3
muurplaat muurplaai: møjǝrplǭj (Lummen) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9