26559 |
pin van het groot rad |
tap:
tap (P051p Lummen)
|
De op de velg van het groot rad bevestigde pinnen waarmee de molenaar het rad in beweging kan zetten. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 208; Jan 191]
II-3
|
26229 |
pineinde |
achteras:
áxtǝras (P051p Lummen)
|
Het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 45, 46, 47 en 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10r; A 42A, 88]
II-3
|
26554 |
pinnen |
bouten:
bōtǝ (P051p Lummen)
|
De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200]
II-3
|
20060 |
pioen |
pioen:
-
pioen (P051p Lummen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioen (P051p Lummen),
stinkbloem:
-
stinkbloem (P051p Lummen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
stinkblom (P051p Lummen)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
wild varkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wøͅld veͅrkskə (P051p Lummen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kēͅ.jən (P051p Lummen),
ki̯ɛ̄n (P051p Lummen)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
k(tm)jən (P051p Lummen),
ke͂ͅjən (P051p Lummen),
kjɛ̄n (P051p Lummen),
k’(tm)n (P051p Lummen),
k’e͂ͅn (P051p Lummen)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
hersens:
hǫrsǝs (P051p Lummen)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
strot:
strōt (P051p Lummen)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
30564 |
plakspaan |
poleerblok:
pǝlęjǝrblǫk (P051p Lummen)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|