26218 |
roedegaten |
kotter:
kǫtǝr (P051p Lummen)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spajǝ (P051p Lummen),
spijǝ (P051p Lummen)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tik, tik, tik:
tik, tik, tik (P051p Lummen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tik, tik, tik:
tik, tik, tik (P051p Lummen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kus, kus (P051p Lummen),
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (P051p Lummen)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
21652 |
roeper |
roeper:
ps. omgespeld volgens Frings.
ropər (P051p Lummen)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
klok, klok, klok:
klok, klok, klok (P051p Lummen)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
eijzermaol (P051p Lummen)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
kruis:
kroͅai̯s (P051p Lummen)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (P051p Lummen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|