33403 |
schaapsruif |
reep:
rīp (P051p Lummen)
|
Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.]
I-6
|
34427 |
schaapsschaar |
schaap(s)scheer:
sxuǝpsxir (P051p Lummen)
|
Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.]
I-12
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxījǝr (P051p Lummen)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22313 |
schaatsen |
schaberdijnen:
schaberdaine (P051p Lummen)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
schaoj"of -
lòmmər (P051p Lummen),
schaai:
- of "lòmm\\r
schaoj (P051p Lummen)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schoftens:
sxoftəs (P051p Lummen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxūobzbū.r (P051p Lummen)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schapestal:
sxū ̞ǝpǝ[stal] (P051p Lummen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (P051p Lummen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
hoos:
hōs (P051p Lummen)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|