33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
middeldeur:
medǝldør (P051p Lummen),
staldeur:
[stal]dø̄r (P051p Lummen)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
26322 |
binnenlui |
licht:
licht (P051p Lummen)
|
Het gedeelte van het luiwerk dat zich binnen in de molen bevindt. [N O, 25t]
II-3
|
26315 |
binnenreep, binnenketting |
ophaalkoord:
ophālkōr (P051p Lummen),
trekzeel:
trɛkzēǝl (P051p Lummen)
|
De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c]
II-3
|
26485 |
binnenrijn |
putje:
pø̜tǝkǝ (P051p Lummen)
|
De binnenste van de twee rijnen van het Engels balanceerwerk. Zie ook afb. 79 en de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 142]
II-3
|
26139 |
binnenroede |
binnenste borstboom:
benǝstǝ bǫrst˱bum (P051p Lummen),
benǝstǝ bǫs˱bum (P051p Lummen)
|
De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c]
II-3
|
18652 |
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen |
lunet (<fr.):
[sic] Van Dale: lunet (<Fr.), 1. deel van een bouwwerk dat rond of halfrond van vorm is...
ləneͅt (P051p Lummen)
|
mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26057 |
binnentrap |
binnentrap:
benǝtrap (P051p Lummen)
|
De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17]
II-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetes (P051p Lummen)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33936 |
bit |
toom:
tum (P051p Lummen)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bivakmyts (P051p Lummen),
muts:
møͅts (P051p Lummen)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|