e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnendeur tussen woonhuis en stal middeldeur: medǝldør (Lummen), staldeur: [stal]dø̄r (Lummen) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenlui licht: licht (Lummen) Het gedeelte van het luiwerk dat zich binnen in de molen bevindt. [N O, 25t] II-3
binnenreep, binnenketting ophaalkoord: ophālkōr (Lummen), trekzeel: trɛkzēǝl (Lummen) De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c] II-3
binnenrijn putje: pø̜tǝkǝ (Lummen) De binnenste van de twee rijnen van het Engels balanceerwerk. Zie ook afb. 79 en de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 142] II-3
binnenroede binnenste borstboom: benǝstǝ bǫrst˱bum (Lummen), benǝstǝ bǫs˱bum (Lummen) De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c] II-3
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen lunet (<fr.): [sic] Van Dale: lunet (&lt;Fr.), 1. deel van een bouwwerk dat rond of halfrond van vorm is...  ləneͅt (Lummen) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnentrap binnentrap: benǝtrap (Lummen) De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17] II-3
binnenzak binnentas: binnetes (Lummen) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bit toom: tum (Lummen) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bivakmuts bivakmuts: bivakmyts (Lummen), muts: møͅts (Lummen) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3