26014 |
spoorstijl |
hangstijl:
haŋstɛ̄l (P051p Lummen),
spoorstijl:
spōǝrstɛ̄l (P051p Lummen)
|
Elk van de vier loodrechte balken, in het midden van de onderste helft van iedere zijweeg twee, waartussen de uiteinden van de steenbalk opgesloten liggen. Zie ook afb. 16. [N O, 43g]
II-3
|
26307 |
spoorwiel |
spoorwiel:
spōrwīǝl (P051p Lummen)
|
Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41]
II-3
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprō.tǝ (P051p Lummen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
26260 |
sprang |
oog:
ūx (P051p Lummen)
|
IJzeren oog waarmee de vang(plank) aan de vangbalk is bevestigd. [N O, 12b]
II-3
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprief (P051p Lummen, ...
P051p Lummen)
|
spreeuw [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
nei hɛi klappə (P051p Lummen)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
spren`ə (P051p Lummen)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
springstier:
spre.ŋkstīǝr (P051p Lummen),
springvar:
spre.ŋk˲vɛ̄r (P051p Lummen)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
sprətəkəs (P051p Lummen),
spruitkool:
sprōͅtkyl (P051p Lummen)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitkool:
sprōͅtkyl (P051p Lummen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|