e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spoorstijl hangstijl: haŋstɛ̄l (Lummen), spoorstijl: spōǝrstɛ̄l (Lummen) Elk van de vier loodrechte balken, in het midden van de onderste helft van iedere zijweeg twee, waartussen de uiteinden van de steenbalk opgesloten liggen. Zie ook afb. 16. [N O, 43g] II-3
spoorwiel spoorwiel: spōrwīǝl (Lummen) Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41] II-3
sporten sproten: sprō.tǝ (Lummen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
sprang oog: ūx (Lummen) IJzeren oog waarmee de vang(plank) aan de vangbalk is bevestigd. [N O, 12b] II-3
spreeuw spreeuw: sprief (Lummen, ... ) spreeuw [ZND 43 (1943)] III-4-1
spreken, praten klappen: nei hɛi klappə (Lummen) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: spren`ə (Lummen) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springstier: spre.ŋkstīǝr (Lummen), springvar: spre.ŋk˲vɛ̄r (Lummen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
spruiten spruitjes: sprətəkəs (Lummen), spruitkool: sprōͅtkyl (Lummen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruitkool: sprōͅtkyl (Lummen) [N Q (1966)] I-7