34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gē.t (P051p Lummen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moederhond:
moeierhond (P051p Lummen),
moʔərhond (P051p Lummen),
wijfje:
wøͅfkkə (P051p Lummen),
wøͅfkə (P051p Lummen)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 2a] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moederkat:
moiərkat (P051p Lummen)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P051p Lummen),
hęn (P051p Lummen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrolukliei (P051p Lummen)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
hum (P051p Lummen),
høͅm (P051p Lummen)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
goi̯ǝ grǫnt (P051p Lummen),
gǫi̯ǝ gront (P051p Lummen),
rijke grond:
rē̜ǝkǝ grǫnt (P051p Lummen)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
22342 |
vuistslag op de rug |
bonk:
boenk (P051p Lummen)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
sinteltang:
seŋəltaŋ (P051p Lummen),
tang:
taŋ (P051p Lummen),
vuurtang:
vøərtaŋ (P051p Lummen)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30004 |
vuurvaste mortel |
chamotte:
sǝmǫt (P051p Lummen)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|