18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhoud (P051p Lummen),
boͅlhōͅut (P051p Lummen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
bolletje:
bolləkə (P051p Lummen)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
slauəster (P051p Lummen)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
26584 |
bomen |
afscherpen:
afscherpen (P051p Lummen)
|
Het diepe gedeelte van de groeven, het bodemsel, scherpen. [N O, 34f]
II-3
|
26707 |
bonk- of grauwveen |
wei:
wē̜ (P051p Lummen)
|
De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a]
II-4
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pels (P051p Lummen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw slaan:
zwart in blō gəslāgə (P051p Lummen),
gehouwen wordt minder gebruikt
zwat in blō gəslāgə (P051p Lummen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
neusdoek:
nuzzing (P051p Lummen),
nøͅzing (P051p Lummen)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
roodkop:
rōi̯kǫp (P051p Lummen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwatkǫp (P051p Lummen)
|
[N 3A, 128]
I-11
|