e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkjasje gilet: žilē (Lummen) De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.] II-9
werkschoen werkschoen: werkschoun (Lummen) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
wervels knevels: knēvǝls (Lummen) De wervels waarmee de windborden op de roeden worden vastgezet. [N O, 4d; N O, 4c] II-3
wervelwind houwvrouw: hoolvrouw  hōlvrō (Lummen), rukwind: rukwind  røkwend (Lummen), stormwind: stormwind  stərwend (Lummen) wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] III-4-4
wesp wesp: wesp (Lummen) wesp [ZND 27 (1938)] III-4-2
wetsteen wetsteen: wętstei̯n (Lummen) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] I-3
wetten met de strekel, strijken wetten: wętǝ (Lummen) De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.] I-3
wetten met de wetsteen wetten: wętǝ (Lummen) Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.] I-3
wieden, algemeen uittrekken: ǭ.ttrękǝ (Lummen), wieden: wīi̯n (Lummen) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiekenstel van de pikbinder alpen: alǝpǝ (Lummen) Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.] I-4