e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit van het ei wit: wet (Lummen) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte dovenetel witte netel: wetǝ nęi̯tǝl (Lummen), witte neitel (Lummen) dovenetel [ZND 01 (1922)] || Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] I-5, III-4-3
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen frulletjesmuts: frøͅləkəsmøͅts (Lummen) muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] III-1-3
witte kool witte kool: wetə ky(3)̄l (Lummen, ... ), wetə kyl (Lummen), witte kuul (Lummen) [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart kaa: kāj (Lummen) kwikstaart [N P (1966)] III-4-1
witte muts met een strik onder de kin kornet (<fr.): kərneͅ(ə)t (Lummen), met: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen) mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje met: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  meͅt (Lummen), mɛt (Lummen) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met linten hollands mutsje: voor alle mutsen van 31a tot 32h  Hollands mutsje (Lummen), met: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen) muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
wolf wolf: wolf (Lummen) De horizontale balk die bij het achterkeuvelens van de standerdmolen op de bovenste uiteinden van de smeerstijlen en de onderkepers gemonteerd is. Zie ook afb. 16 en 18. [N O, 44h] II-3
wolfsdak geveldak: gēǝvǝldāk (Lummen) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9