34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (P051p Lummen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
24864 |
witte dovenetel |
witte netel:
wetǝ nęi̯tǝl (P051p Lummen),
witte neitel (P051p Lummen)
|
dovenetel [ZND 01 (1922)] || Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
frulletjesmuts:
frøͅləkəsmøͅts (P051p Lummen)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə ky(3)̄l (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
wetə kyl (P051p Lummen),
witte kuul (P051p Lummen)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kaa:
kāj (P051p Lummen)
|
kwikstaart [N P (1966)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornet (<fr.):
kərneͅ(ə)t (P051p Lummen),
met:
cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b
mɛt (P051p Lummen)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
met:
cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b
meͅt (P051p Lummen),
mɛt (P051p Lummen)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
hollands mutsje:
voor alle mutsen van 31a tot 32h
Hollands mutsje (P051p Lummen),
met:
cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b
mɛt (P051p Lummen)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26025 |
wolf |
wolf:
wolf (P051p Lummen)
|
De horizontale balk die bij het achterkeuvelens van de standerdmolen op de bovenste uiteinden van de smeerstijlen en de onderkepers gemonteerd is. Zie ook afb. 16 en 18. [N O, 44h]
II-3
|
30197 |
wolfsdak |
geveldak:
gēǝvǝldāk (P051p Lummen)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|