id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34037 | zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen | witzwarte: wetzwatǝ (Lummen), zwartgeplekte: zwat˱gǝplęxtǝ (Lummen) | [N 3A, 127] I-11 |
33481 | zwarte bes | hinnenberen: hinneberen (Lummen), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4 hinəbēͅrə (Lummen) | zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7 |
24345 | zwarte bladluis | bladluis: blātlōͅs (Lummen) | bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2 |
18365 | zwarte gebreide dameskous | kous: koos (Lummen) | dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3 |
18644 | zwarte gevederde muts met kinbanden | kornet (<fr.): kərneͅ(ə)t (Lummen), met: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b meͅt (Lummen) | muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)] III-1-3 |
34039 | zwarte koe | vlaanderse: vlãndǝrsǝ (Lummen), zwarte: zwatǝ (Lummen), zwarte koe: zwatǝ [koe] (Lummen) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11 |
34040 | zwarte koe met geheel witte kop | witkop: wetkǫp (Lummen) | [N 3A, 130a] I-11 |
34041 | zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen | blaar: blou̯r (Lummen), witkop: wetkǫp (Lummen) | [N 3A, 130b] I-11 |
24286 | zwarte kraai, kraai | kraai: krēͅ (Lummen) | kraai [ZND 01 (1922)] III-4-1 |
24865 | zwarte nachtschade | nachtschade: naxtsxǭi̯ (Lummen) | Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5 |