33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
ǫnǝrhø̜lǝp (P051p Lummen)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drē̜.f (P051p Lummen),
dreeft:
dręft (P051p Lummen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
tanden:
tan (P051p Lummen),
volzet (bijvgl. nmw.):
vǫlzatǝ (P051p Lummen)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
26580 |
breed scherpen |
uitheulen:
ǭthø̄lǝ (P051p Lummen)
|
De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b]
II-3
|
29950 |
breekhamer |
kliefhamel:
klɛjfhāmǝl (P051p Lummen)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
18786 |
breien |
strikken:
kōsə strekkə (P051p Lummen)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strekēͅzərs (P051p Lummen)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
fijnbreken:
fē̜ǝnbrēǝkǝ (P051p Lummen)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
26635 |
breken, pletten |
pletteren:
plɛtǝrǝ (P051p Lummen)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
26589 |
breken, snijden |
breken:
breken (P051p Lummen),
brokkelen:
brǫkǝlǝ (P051p Lummen),
kappen:
kapǝ (P051p Lummen),
scherp malen:
scherp malen (P051p Lummen)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|