e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geld geld: geͅlt (Lummen), xɛlt (Lummen), ps. omgespeld volgens Frings.  geͅld (Lummen) geld [RND], [ZND m] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
gele lupine boontjes: by.nkǝs (Lummen), filipinen: felǝ`pinǝ (Lummen), mestboontjes: męstbynkǝs (Lummen) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele voederwortel walenpoten: wǭǝlǝputǝ (Lummen) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gəlēͅkə (Lummen) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloof geloof: he’ə hēt zə gəlūf vərlōrə (Lummen) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geluid maken, gezegd van de kammen fluiten: flōǝtǝ (Lummen), kraken: krākǝ (Lummen) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3
geluk geluk: gəløk (Lummen) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] III-1-4
gemak gemak: ook ZND 23, 076  gemaks (Lummen) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: ook materiaal znd 23, 77  gəmeͅkkələk (Lummen) gemakkelijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemeen gemeen: ook materiaal znd 23, 79  gəmēn (Lummen), gəmēͅn (Lummen) gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] III-1-4