e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarsenbak kaarsenbak: de kearsebak (Lutterade), kèèrsebak (Lutterade) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendover kaarsendover: kearsedouver (Lutterade) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: week (Lutterade) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje mannetje: menke (Lutterade) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaas kaas: kies (Lutterade) kaas [SGV (1914)] III-2-3
kaatsen (ballen) prikken: prikke (Lutterade) Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] III-3-2
kabelbreuk kabelbreuk: kabelbreuk (Lutterade  [(Maurits)]   [Wilhelmina]) [N 95, 90; monogr.] II-5
kabouter alvermannetje: aauvermènke (Lutterade) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof stoof: štōf (Lutterade) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kadaver kadaver: WBD/WLD  kadaver (Lutterade) Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] III-4-2