e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ketelhuis ketelhuis: kę̄tǝlhūs (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.] II-5
ketelmuziek ketelmuziek: kaetelmuziek (Lutterade), keatelmeziek (Lutterade), kɛ̄təlməzīk (Lutterade), bij een koppel dat moest trouwen werd een stropop of tak gezet en s avonds ketelmuziek  zie toel. (Lutterade) Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)] || Het plaatsen van een stropop bij andere gelegenheden of op een andere tijd [naam, tijdstip + uitleg]. [N 88 (1982)] III-3-2
kettingbaan kettingbaan: kettingbaan (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Toestel, bestaande uit een ketting zonder eind met daaraan meenemers, dat tussen de rails is gemonteerd. De kettingbaan wordt gebruikt voor het over korte afstand verplaatsen van mijnwagens. Volgens een respondent uit Q 121 werd de kettingbaan op de Domaniale mijn voornamelijk toegepast voor het transport in kleine hellingen, meestal in de nabijheid van de schacht. [N 95, 689; N 95, 703; monogr.] II-5
kettingsteek kettingsteek: kɛteŋštēk (Lutterade) Een doorlopende serie van lusvormige steken die samen een ketting vormen. Deze wordt als siersteek gebruikt op kleding, huishoudgoed, lingerie en functioneel als garenlus (Het Beste Naaiboek, pag. 133). [N 62, 16a; N 62, 9] II-7
kever, tor kever: kever (Lutterade, ... ), meikever: meikever (Lutterade) kever [SGV (1914)] || tor [SGV (1914)] III-4-2
kibbelen knibbelen: knäbbele (Lutterade), stechelen: sjtechele (Lutterade) het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiel kiel: keel (Lutterade, ... ) kiel [SGV (1914)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kiem scheut: schēūt (Lutterade), sjeut (Lutterade), WBD/WLD  sjéut (Lutterade) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen kenen: gekene (Lutterade), kene (Lutterade), schieten: WBD/WLD  sjēēte (Lutterade), uitkomen: WBD/WLD  oetkómme (Lutterade) Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kienen: kēnǝ (Lutterade), schieten: šētǝ (Lutterade) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5