e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
morsen knoeien: knoaje (Lutterade) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mossel mossel: mŏschel (Lutterade, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mosterd (Lutterade) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mot (Lutterade) mot [SGV (1914)] III-4-2
motregen, fijne regen fijne zouwel: fiene zauwel (Lutterade), muggenpis: múggepis (Lutterade), zouwel: zauwel (Lutterade) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen zeveren: zeiveren (Lutterade), ⁄t hilt zich aan ⁄t zeiveren! (Lutterade), zouwelen: ⁄t begint te zauwelen (Lutterade) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] III-4-4
mousseline mousseline: mosǝlin (Lutterade), musǝlin (Lutterade) Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
mout mout: māwt (Lutterade) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: moew (Lutterade, ... ), mōē (Lutterade), muw (Lutterade) de mouw [N 59 (1973)] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [SGV (1914)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] II-7, III-1-3
mouwkop mouwkop: muwkop (Lutterade) Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128] II-7