e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleper sleper: šlęjpǝr (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]) Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713] II-5
sleutel sleutel: sjleutel (Lutterade) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
slib, rivierbodem lodder: lodder (Lutterade), schlamm (du.): sjlam (Lutterade) slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
sliepuit sliepuit: sjliep oet (Lutterade) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] III-3-2
slijm slijm: sjliem (Lutterade) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijtplek slijtplaats: šlītplāts (Lutterade) Plaats waar een stof gesleten of doorgesleten is. [N 62, 44; MW] II-7
slijtsel slijtsel: šlītsǝl (Lutterade) Datgene wat van de stof of het kledingstuk afslijt. [N 62, 46] II-7
slikken slikken: sjlikke (Lutterade, ... ) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver bassin: bǝzęŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), slamkuil: šlamp˱kul (Lutterade  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim goed van begrip: good van begrip (Lutterade), he is good van begrip (Lutterade), schlau (du.): (sjlauw).  sjlaw (Lutterade), slim: schlum (Lutterade) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || schrander [SGV (1914)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4