e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tak van een geslacht familie: femielje (Lutterade), tak: de tak v.d. femielje (Lutterade) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)] III-2-2
takel takel: tākǝl (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Werktuig waarmee zware voorwerpen kunnen worden opgehesen. De "palan" uit L 417 is een eenvoudige katrol terwijl de "mouflage" een takel met kabel en verschillende draaipunten is die onder meer wordt gebruikt om pantsers op te trekken. De "ruckzuck" (Q 121, Q 121c) en de "racagnac" (L 417) zijn een type takel waarbij het hijsen met behulp van een hefboom gebeurt. De "racagnac" wordt vooral toegepast om stutten op te trekken. De "zeeltog" en de "kettentog" zijn volgens een invuller uit Q 121 te vergelijken met takels die op schepen worden gebruikt. Het feit dat de invullers uit Q 121, L 417 en L 422 op de vraag naar de takel het woordtype "sylvester" hebben opgegeven, duidt erop dat de stijlentrekker ook voor takelwerkzaamheden wordt gebruikt (zie ook het lemma Stijlentrekker). [N 95A, 12; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, 592] II-5
takken (coll.) kroon: WBD/WLD  kroan (Lutterade), tak (mv.): täk (Lutterade) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takken krijgen uitlopers (krijgen): WBD/WLD  oetluipers (Lutterade) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3
takkenbos, bussel hout schans: sjans (Lutterade) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud graaf: grāf (Lutterade) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand tand: tandj (Lutterade) tand [SGV (1914)] III-1-1
tanden tanden (mv.): tenj (Lutterade) tanden [SGV (1914)] III-1-1
tandjes knippen tandjes breken: tɛntjǝs brē̜kǝ (Lutterade) De tanden van de pasgeboren biggen afknippen. [N 76, 42] I-12
tang tang: taŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) [N 95, 758] II-5