| 34363 |
varkens mesten |
mesten:
mɛstǝ (Q016p Lutterade)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q016p Lutterade)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
| 20646 |
varkensvet |
smout:
schmaaut (Q016p Lutterade),
vet:
vet (Q016p Lutterade)
|
reuzel [SGV (1914)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrkǝs˱węi̯ (Q016p Lutterade)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
| 20594 |
vast |
zwaar:
zjwaor (Q016p Lutterade)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18427 |
vaste boord |
boord:
board (Q016p Lutterade),
kraag:
kraag (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q016p Lutterade)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 23938 |
vasten |
vasten:
vaste (Q016p Lutterade)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasteloavend (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesteldaag (Q016p Lutterade),
vastendag:
vastedaag (Q016p Lutterade)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)] || vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|