e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de heg knippen scheren: sjaeren (Lutterade) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de hort op? op redats: ?  op redats (Lutterade), op rots: op rôts (Lutterade) Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de huiszegen bidden huiszegen beden: den hoeszeage beaje (Lutterade) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aansteken: kearse aansjteake (Lutterade) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven doven: kearse douve (Lutterade) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten ronddelen geven: geave (Lutterade) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden schudden: sjudde (Lutterade), stoten: sjtoate (Lutterade) Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken pfuschen (du.): fosje (Lutterade) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kerkgang maken de kerkengang maken: kerkegank doon, make (Lutterade) De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)] III-3-3
de kerkgang uitzegenen uitzegenen: outzeagene (Lutterade) Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3