24951 |
grondwater |
grondwater:
grondjwaater (Q016p Lutterade),
grondjwater (Q016p Lutterade)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
bonk (Q016p Lutterade)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bèstemooder (Q016p Lutterade)
|
grootmoeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grēūitte (Q016p Lutterade)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
28721 |
grootwerk |
groot werk:
groǝt wɛrk (Q016p Lutterade)
|
Het werk dat bestaat in het maken van grote kledingstukken zoals colberts en winterjassen. [N 59, 194b]
II-7
|
18530 |
grote binnenzak |
notaristas:
notaristesj (Q016p Lutterade)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
34430 |
grote deuren van de schaapsstal |
poorten:
(enk)
poǝrt (Q016p Lutterade)
|
[N 78, 29]
I-12
|
22056 |
grote duiventeek |
duiventeek:
doeveteek (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berm:
berm (Q016p Lutterade),
hoop:
oup (Q016p Lutterade),
hopen (mv.):
uip (Q016p Lutterade)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
marvel:
(= een grote knikker).
eine marvel (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|