21462 |
hinderen |
hinderen:
injere (Q016p Lutterade)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
inkele (Q016p Lutterade),
hinken:
ènke (Q016p Lutterade)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (Q016p Lutterade)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
oot (Q016p Lutterade)
|
hoed [SGV (1914)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (Q016p Lutterade)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
ōf (Q016p Lutterade)
|
[S 14; L 1a-m]
I-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nōatstalǝ (Q016p Lutterade)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q016p Lutterade),
ook (Q016p Lutterade),
winkel:
winkel (Q016p Lutterade)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tømp (Q016p Lutterade)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
27936 |
hoekijzer |
hoekijzer:
hōkīzǝr (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.]
II-5
|