19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten begaan:
Opm. eigenlijke vertaling hiervan: laten betijen.
loate begoan (Q016p Lutterade)
|
betijen [SGV (1914)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
naburen verzoeken:
noabere verzeuke (Q016p Lutterade),
op de begrafenis noden:
op de befrafenis neuae (Q016p Lutterade)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18859 |
iets in acht nemen |
in acht nemen:
in ach numme (Q016p Lutterade)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
iele (Q016p Lutterade)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheilige (Q016p Lutterade)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
īēspeegele (mv.) (Q016p Lutterade)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
īēsel (Q016p Lutterade)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iĕzele (Q016p Lutterade),
īēselen (Q016p Lutterade)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
schuiveren:
sjoevere (Q016p Lutterade)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q016p Lutterade),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q016p Lutterade)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|