e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omslag van de broek omslag: omsjlaag (Lutterade) de omslag van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
omslagdoek (alg.) plag: plak (Lutterade) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3
omtrek, omvang omtrek: omtrek (Lutterade) de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)] III-4-4
onbelangrijk min: min (Lutterade), weinig: weanig (Lutterade) niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] III-4-4
onbeleefd bot: bot (Lutterade) niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)] III-3-1
onbeschaafd lomp: lomp (Lutterade) ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)] III-3-1
onbewolkt blauwe hemel: ⁄ne blauwen heemel (Lutterade), leeg: leeg (Lutterade), schriel: sjrel (Lutterade) onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
onder de douche staan pokkelen: pǫkǝlǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Gebruik was dat de mijnwerkers bij het douchen elkaar de rug wasten. Volgens een informant van Q 121 was dit gebruik op de Domaniale mijn na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) door Duitse werknemers ingevoerd. De informant uit Q 12 zegt dat dit gebruik in België niet bestond. Dit laatste wordt echter tegengesproken door de opgaven van Q 3 voor de mijnen Winterslag en Waterschei en L 422 voor de mijn van Eisden! De informant uit L 417 vermeldt daarentegen dat de mijnen Zwartberg en Waterschei aparte douchecellen kenden en dat het gebruik van elkaar de rug wassen daar niet bestond. [N 95A, 4; N 95, 71; monogr.] II-5
ondereinde van de stam boomvot: baumvot (Lutterade), vot: vot (Lutterade), WBD/WLD  vot (Lutterade) Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] III-4-3
ondergronds ondergronds: oŋǝrgrontš (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Beneden in de mijn onder de grond. [N 95, 113; monogr.] II-5