28325 |
paardestal ondergronds |
paardsstal:
pę̄šštal (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935]
II-5
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
zweitser:
šu̯ęi̯tsǝr (Q016p Lutterade)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
25037 |
paars, violet |
violet:
flèt (Q016p Lutterade)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
poaschoavend (Q016p Lutterade)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
Poasjbich (Q016p Lutterade)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22509 |
paaseieren zoeken |
/:
de klokke komme van roame (Q016p Lutterade)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23803 |
paaskaars |
paaskaars:
poaschkeears (Q016p Lutterade)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
n paaslammetje].:
ei paosj lamb (Q016p Lutterade)
|
Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23800 |
paaszaterdag |
paaszaterdag:
poasch zoaterdig (Q016p Lutterade)
|
Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33333 |
pachtboer |
halfe:
āu̯fǝ (Q016p Lutterade)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|