19403 |
scherp, snede |
het scherp:
⁄t sjerp (Q016p Lutterade)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
boterbloom (Q016p Lutterade)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34275 |
scheuken |
schuren:
šūrǝ (Q016p Lutterade)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpǭl (Q016p Lutterade)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
rits:
rets (Q016p Lutterade),
scheur:
šø̄r (Q016p Lutterade),
vijf:
vīf (Q016p Lutterade)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (Q016p Lutterade),
scheut:
šø̄t (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
schielijk vallen:
schealik (Q016p Lutterade)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27878 |
schietdamp |
schietgas:
šētgās (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale]),
stubwolk:
štøpwolk (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (Q016p Lutterade),
šētǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49] || schieten [SGV (1914)]
II-5, III-3-1
|
27850 |
schietgat |
boorgat:
boargāt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|