21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (Q016p Lutterade),
sjees (<fr.):
sjees (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (Q016p Lutterade)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
slaan:
schloon (Q016p Lutterade)
|
slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjloap (Q016p Lutterade)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q016p Lutterade)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
opmieter:
opmieter (Q016p Lutterade),
slag:
schlaag (Q016p Lutterade),
schlêg (Q016p Lutterade),
sjlaag (Q016p Lutterade)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
schlêk (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
schlêkken/uske (Q016p Lutterade)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
sjlang (Q016p Lutterade),
WBD/WLD
sjlang (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
smal:
sjmaal (Q016p Lutterade)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|