28833 |
soorten patronen of dessins |
bloempje:
blø̄mkǝ (Q016p Lutterade),
blokje:
bløkskǝ (Q016p Lutterade),
effen:
ęfǝ (Q016p Lutterade),
ruitje:
rȳtjǝ (Q016p Lutterade),
strijp:
štrīp (Q016p Lutterade),
tippeltje:
tøpǝlkǝ (Q016p Lutterade)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
18435 |
soorten rokken |
enge rok:
enge rok (Q016p Lutterade),
windelrok:
[Als Indische omslagrok]
winjelrok (Q016p Lutterade)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenmolen:
ɛrǝpǝlmø̄lǝ (Q016p Lutterade),
aardappelenzeef:
ɛ̄rpǝl zēf (Q016p Lutterade)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
29065 |
sousbras |
sousbras:
subras (Q016p Lutterade)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
34576 |
spaak |
speek:
špęi̯k (Q016p Lutterade)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanhebel:
španhēbǝl (Q016p Lutterade)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
17830 |
spannen |
spannen:
schpanne (Q016p Lutterade)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31764 |
spantouw van de spanzaag |
touw:
tǫw (Q016p Lutterade)
|
Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.]
II-12
|
31760 |
spanzaag |
spanzeeg:
španzē̜x (Q016p Lutterade)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
schpartele (Q016p Lutterade)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|